Beaune, juni 1974, een schemerig sjiek woonvertrek. De grote tafel is wit gedekt met erop notitiepapier en tientallen kristallen glazen. En op een zijtafel staan zeventien flessen. Het is de setting voor een proeverij van oude witte en rode Bourgognes uit de kelder van Chanson Père & Fils – en ik bedoel oude Bourgognes. De jongste uit 1944, de oudste uit 1865. Een plaatselijke sommelier zal ze serveren, na de flessen een half uur tevoren te hebben geopend, maar ze niet te decanteren. Want daarvoor zijn de wijnen te broos en is hun bezinksel te delicaat, te zweverig.
Eveneens aanwezig is Odette Kahn, hoofdredactrice van Revue du Vin de France (links op de foto). Twee jaar later zou zij in Parijs een van de elf professionals zijn, en een van de twee vrouwen, die witte Bourgognes en rode Bordeaux, alle van topniveau, vergeleken met soortgenoten uit Californië. Nadat van deze legendarische blinde proeverij de uitslag kwam, met op beide eerste plaatsen een Amerikaanse wijn, protesteerde Madame Kahn op woeste wijze en eiste zelfs haar stembriefje terug, tevergeefs. Later zou ze ‘Het oordeel van Parijs’ heftig bekritiseren.
Behalve een tweetal importeurs, Jan Hein Verlinden en een Engelse collega, is eveneens Edmund Penning-Rowsell gekomen, directeur van de Wine Society (een postorder wijnhandel), wijncolumnist van de Financial Times – en bovendien een overtuigde Marxist. Zijn specialisatie was Bordeaux, waarover hij een standaardwerk schreef. Wat wellicht verklaart dat tijdens de Bourgogne-keuring zijn bevindingen vaak volledig botsten met die van alle anderen.
Het grote moment is daar. Gastheer Philippe Marion (rechts op de foto, naast Penning-Rowsell) laat de eerste wijn serveren, een witte Chassagne-Montrachet uit 1944. De wijn smaakt zo moe dat hij mij het ergste doet vrezen voor alle volgende, nog oudere Bourgognes. Maar gelukkig, de Montrachet 1940 daarna is geurig, levendig en hoogst aangenaam, en in de nog enigszins vitale Meursault Combette 1885 ontdekken we zelfs een spoortje zoet.
Van de rode wijnen zijn er drie volstrekt passé, zes verkeren in redelijke conditie en twee zingen in het glas, de Beaune 1er Cru 1915 en de Musigny 1865. De laatste wijn is zelfs zo goed dat je de halve eeuw verschil met de eerste nauwelijks kunt proeven – maar 1865 geldt dan ook als een exceptioneel jaar. Behalve een zeer bruine kleur biedt de Musigny een geur met een vleugje zoet en van vooral champignons, terwijl de smaak nog vol leven is. Mijn gesproken commentaar besluit ik met ‘een bijzonder elegante oude dame’, en zowaar, het brengt bij Odette Kahn een glimlach om de mond. Zij het wel een zuinige.