BATH & WELLS

Officieel werd de City of Bath gesticht in de 9e eeuw, maar de basis en de naam werden al gelegd voor het begin van onze jaartelling, toen de Romeinen er baden bouwden. Hetgeen gebeurde op de plek waar warm water naar boven borrelde, water dat bovendien als heilzaam beschouwde stoffen bevatte, zoals calcium en sodium. Deze Romeinse baden werden gestaag vergroot, met tevens een tempel, raakten uiteindelijk in verval en werden zelfs gesloten, maar op vrijwel dezelfde plek, hartje centrum, verrees in 2006 een nieuwe spa, Thermae Bath Spa. Terwijl de Romeinse baden nu fungeren als museum. Overigens kun je het bijzondere bronwater van Bath ook drinken, direct van de bron, in The Pump Room. Hoe het smaakt? Ik zou zeggen… interessant. Of zoals een Engelsman het diplomatiek formuleerde ‘rather unusual’.  In de 18e eeuw beleefde Bath een gouden tijd. De gegoede burgerij kwam er graag, net als de koninklijke familie. Waaronder Queen Anne en zowel George I als George II en George III. Vader, en later zoon John Wood bouwden er prachtige panden, meestal van Bath stone, een honinggele soort kalksteen. Beiden lieten zich inspireren door 16e-eeuwse Italiaanse architecten. Het imposantste werk van Wood junior is The Royal Crescent, een op een lage heuvel staande gebogen rij van dertig statige panden (foto boven). Waarnaar de – altijd welgestelde – bewoners soms met een draagstoel naar boven werden gebracht. In pand nummer 1 bevindt zich een museum dat bestaat uit historisch ingerichte kamers, en middenin de bocht ligt een hotel. De achterzijde van The Crescent oogt allesbehalve fraai, maar opzij van het complex, via Brooks Street, kom je in het gezellige Margaret’s Place, een voetgangersstraatje met o.a. galerieën (zoals de Red Rag Gallery, op een hoek), een café, een Italiaanse bistro en meer dan dat soort zaakjes. Een ander beroemd wooncomplex, geheel rond, is en paar honderd meter oostelijk te vinden, The Circus, ontworpen door Wood senior. De fameuze schrijfster Jane Austen woonde vijf jaar in Bath, van 1801 tot 1806, en schreef er twee boeken: Northanger Abbey en Persuasion. Vandaag de dag kun je ter plekke diverse Jane Austen wandeltochten volgen (een met een gratis audio set), en er bestaat een Jane Austen Centre (rechts) met bijna altijd een man in klederdracht voor de deur en een aangeklede pop die de novelliste voorstelt, die overigens slechts 41 jaar werd. Nog veel meer historische kostuums worden gedragen tijdens het jaarlijks Jane Austen Festival (het werd dit jaar juli natuurlijk overgeslagen). Later in de 19e eeuw, het was 1830, kwam prinses Victoria naar Bath. Om er nooit meer terug te keren. Tijdens haar bezoek kreeg ze namelijk te horen ‘Wat een dikke enkels heeft die vrouw’, hetgeen de toekomstige koningin zo beledigend vond dat zij Bath in de ban deed. Zelfs zodanig dat de ramen werden geblindeerd als zij in een trein langs de stad reed. Het probleem dat de vorstin had met Bath wordt niet gedeeld door de meer dan twee miljoen bezoekers die de stad normaliter jaarlijks ontvangt. Het is er namelijk heerlijk wandelen en er is ook veel te zien in deze oude stad – die in zijn geheel tot Unesco Erfgoed werd verklaard. Je kunt Bath ook van boven bekijken, door de 1212 treden tellende toren van de Bath Abbey te beklimmen, een imposante kloosterkerk schuin achter de Roman Baths. In de kerk worden wel kunstexposities georganiseerd. Voorts telt Bath meer dan tien musea, waaronder de Victoria Art Gallery die een schitterende collectie van Engelse en Europese kunst bezit (zie ‘Galerie & Musea’). Het museum is gesitueerd op de hoek van Bridge Street en de Grande Parade, vlak bij de Pulteney Bridge. Deze ligt over de rivier Avon en is net als de Ponte Vecchio van Florence overdekt, met winkeltjes aan beide zijden. Het bouwwerk dateert uit 1769. In het verlengde van de brug, op de andere oever, strekt zich de langste, breedste 18e-eeuwse staat van Bath uit, de heel harmonisch ogende Great Pulteney Street. Met aan het eind wederom een museum, het kleine, doch wat zijn kunst betreft oh zo rijke Holburne Museum.

Ten zuidwesten van Bath (circa 35 kilometer via de A36 en A39) ligt de kleinste stad van Engeland, te weten Wells. Waarvan het middeleeuwse centrum gedomineerd wordt door de eerste gotische kathedraal van het land. Het is ook dankzij deze indrukwekkende kerk, waaraan gebouwd werd tussen 1182 en 1490, dat Wells stadsrechten ontving. Alleen al de voorgevel is het bekijken waard, want hiertegen werd een van ’s werelds grootste galerijen van middeleeuwse standbeelden aangebracht. Eenmaal binnen ziet de bezoeker boven zich opvallende schaarbogen die heel modern lijken maar dateren uit de 14e eeuw. Men plaatste ze om het wegzakken van fundamenten in de vochtige grond tegen te gaan. Uit dezelfde eeuw stamt een opmerkelijke klok die in zijn soort een van de oudste ter wereld is. Erin verschijnen elk kwartier kleine ridders die een toernooi beginnen, en een poppetje dat een bel klingelt. Schitterende glas-in-lood ramen (de grootste middeleeuwse collectie van Engeland), wandtapijten, alle mogelijke ornamenten, een achthoekige kapittelzaal, een bijzondere bibliotheek, een enorm orgel, dit alles en meer is eveneens in dit grote, grootse godshuis te zien. Opzij van de kathedraal ligt de Vicars’ Close. Dit is sfeervol straatje van 140 meter lengte met woningen die destijds speciaal voor leden van het kerkkoor werden  gebouwd. Men beschouwt het als Europa’s enige overgebleven straatontwerp uit de 14e eeuw (rechts). Het moge duidelijk zijn dat Wells zijn bezoekers doet terug reizen in de tijd. En er is méér. Dicht bij de entree van de Vicars’ Cove kan het intieme Wells Museum worden bezocht dat wisselende tentoonstellingen van kunstenaars uit Somerset organiseert. Voorts staat aan gene zijde van de kathedraal het Bishop’s Palace dat een acht eeuwen lange historie heeft, en ook een eigen kapel.  Het indrukwekkende, door een slotgracht met zwanen (die aan een bel trekken voor voer) omgeven gebouw kan worden bezocht en heeft gediend als locatie voor films en tv-series, waaronder The White Princess. Zeker zo aantrekkelijk zijn de prachtig aangelegde paleistuinen (linksboven) en het nevenliggende, uit 1977 daterende arboretum. Het gezamenlijke oppervlak bedraagt ruim 5,5 hectare. En wie na het gewandel even wil ontspannen met een drankje, kan terecht in een gezellige nabije winkelstraat (onder).
Kortom, all is well in Wells.

~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

 


SCHILDERIJ VAN DE MAAND
Het was hartje zomer in mijn Abcoude toen ik een foto maakte van het dorpshart. Met links de hervormde kerk, rechts het witte gebouw van restaurant De Wakende Haan, en wat verder weg, in het midden de rode zonneschermen van de ‘Chinees’. Het jaar was 2007, en exact tien jaar later heb ik van dat zonnige beeld een geschilderde impressie gemaakt. De Wakende Haan kraait niet meer, maar het pand staat er nog steeds. En de rest is nauwelijks veranderd.
Meer details op www.vinpressionist.com bij Steden & Dorpen.

***********************************************************************************

STILLEVEN MET EEN VERHAAL

Achter dit stilleven gaan allesbehalve stille gebeurtenissen schuil. Hetzelfde geldt voor mensen, want die zaten en stonden achter me. Ik knipte de foto in juli 1973, deze maand dus 47 jaar geleden, op het terras van Château Beaulieu. Waar ons gezinnetje en dat van meegereisde schoolvrienden (Dick, Lia en hun dochtertje) waren uitgenodigd voor een zondagse lunch. Die zomer vierden we met ons zessen vakantie in een huisje halverwege Blaye en Bourg, in het Bordeaux-gebied, op de rechteroever van de Gironde. Toevallig, maar wat is toeval, had ik ontdekt dat het naburige Château Beaulieu een van origine Nederlandse eigenaar had, Frank Groneman. Die eerst jarenlang fruit had geteeld in Marokko, maar als pied noir was verhuisd naar Frankrijk, met als doel daar wijnbouwer te worden.

Het destijds sober ogende en ingerichte château, dat idyllisch gelegen is boven een groene wijnvallei bij het dorp Samonac, was twee jaar eerder overgenomen. Frank en diens altijd hartelijke vrouw namen ook twee Marokkanen mee, voor het werk in de wijngaard en als hulpen in de keuken. Vandaar dat we op Château Beaulieu couscous geserveerd kregen, alsmede Marokkaanse muntthee. De rode wijn, een Côtes de Bourg, was aanvankelijk aan de lichte kant, want met wijn maken had Frank geen ervaring. Maar de enkele latere oogsten die wij proefden vertoonden wel progressie. En juist hun lichte structuur maakten ze heel geschikt voor een lunch. Behalve aan de grote gastvrijheid van de Gronemans, die het absoluut niet breed hadden, koester ik andere herinneringen. Zoals aan een landelijk, langs de Gironde gelegen restaurant waar Ilse, dochtertje van de vrienden, en ons zoontje Patrick (niet veel langer dan een groot Frans stokbrood) voor het eerst een plateau fruits de mer zagen verschijnen – en ervan smulden.

 HET ARCHIEF SPREEKT

In mijn Deux Chevaux heb ik ook nog een uitstapje gemaakt naar de Médoc, aan gene zijde van de brede Gironde, door met de veerpont vanuit Blaye naar Pauillac te varen. Vooruit lopend op een boekproject dat ik aan uitgevers had voorgesteld (dat van De grote wijnen van Bordeaux waarvoor ruim een jaar later het groene licht kwam) had ik een afspraak gemaakt op Château Batailley. Eigenaar Emile Castéja, toen directeur van het handelshuis Borie-Manoux, heette de jonge Hollander vriendelijk welkom. Hij leidde me rond door de salons, vertelde over zijn verzamelingen van Chinees porselein, antiek meubilair, Vlaamse meesters en oude boeken, en liet in het privé arboretum boomsoorten uit alle delen van de wereld zien, tot China, India, Mexico en Amerika toe. Geproefd werd er ook, uiteraard, en gedronken. Zo verscheen bij de lunch een fles Château Batailley 1955. Waarover ik schreef: ’Deze Pauillac was bruinachtig van kleur en werkelijk wonderschoon, met een krachtig bouquet en veel finesse’. De bezoeken aan Batailley en Beaulieu maakten duidelijk hoe groot de contrasten binnen Bordeaux konden zijn. Althans wat betreft de wereldse zaken. De hartelijkheid was in beide gevallen even indrukwekkend.

Overigens heeft voor Château Beaulieu de geschiedenis zich herhaald. Want in 2009 kreeg dit opnieuw een Nederlandse eigenaar, Jodocus Boomsma. Een leeftijdgenoot met wie ik, weer zo’n toeval, begin jaren zestig op het N.O.I.B. ofwel Nyenrode had gestudeerd. Waarom hij, na twee jaar zoeken, Beaulieu koos? ‘Toen ik daar op het terras stond was ik verkocht’.  Hetzelfde terras waar decennia eerder dit stilleven werd vastgelegd.

****************************************************************

 

De Amerikaanse discuswerper Al Oerther (1936-2007) was de eerste atleet die vier maal goud won op de Olympische Spelen van respectievelijk 1956, 1960, 1964 en 1968. Zijn voorouders kwamen in het midden van de 19e eeuw naar Amerika vanuit het Duitse stadje Schweigen in de wijnstreek Pfalz die grenst aan de Elzas. Tegenwoordig bestaat in Schweigen nog steeds een familiaal wijngaard van 12 ha, geleid door Jürgen Oerther. In diens prachtige proeflokaal kun je wijn proeven van een tiental verschillende druivenrassen. Ziedaar de toelichting van verzamelaar Bert Wentzel (jokebertwentzel@gmail.com) die dit etiket selecteerde uit zijn grote collectie.

 

 

 

.

.

Disclaimer. Alle afgebeelde foto’s op deze website en in dit maandmagazine zijn afkomstig van de auteur zelf of werden rechtenvrij c.q. met toestemming verkregen van wijnproducenten, wijnorganisaties, wijnhandelaren, promotiebureaus, streek- en landenorganisaties, toeristenbureaus en andere betrokkenen.